Zimbabwe, Botswana & Zambia 1997

Blog door Ko
Toen ik - Ko - 25 jaar werd bedacht ik dat het misschien wel leuk zou zijn om tzt eens met de auto naar Kaapstad te rijden: Afrika van noord naar zuid dus. Volgens de huidige routeplanners: 17.000 km, 221 uur, dwz 36 dagen als je doorrijdt en geen pech krijgt. Mij leek het meer een onderneming van 3-6 maanden. 
25 jaar later, in 1992, was er nog niks van dat plan terecht gekomen en omdat het er naar uit zag dat ik met 55 in de VUT zou belanden werd het hoog tijd om er nog eens over na te denken. Zodoende begon ik me te oriënteren op de uitdagingen die bij zo'n onderneming hoorden.
Het eerste deel, van Amsterdam naar Gibraltar leek me niet ingewikkeld. Het deel van Kenia of Oeganda naar Kaapstad eigenlijk ook niet. De grootste uitdagingen leken te liggen in het traject door de Sahara en het deel door Centraal Afrika: Kameroen, de Centraal Afrikaanse Republiek en Kongo. Vanwege de (toenmalige) gevechten in Angola en Namibië zou ik na Kongo moeten rijden via Oeganda, Kenia, Tanzania, Malawi en Zimbabwe. 
Eerdere bezoeken aan die landen deden vermoeden dat daar niet al te grote complicaties zouden zijn te verwachten.  Met de Sahara en Kongo lag dat anders. Ik sprak met mensen die daar haden gereisd. Veel nuttige informatie vond ik in tijdschriften en boeken, o.a. Africa Overland van David Brydon. 
Om een lang verhaal kort te maken: met goed materiaal (een 4 wheel drive met zandladders en andere nuttige dingen, maar gestript van alle elektronica die toch maar kapot zou gaan) en zou de Sahara geen al te grote problemen zou opleveren. Goed te doen, vooral als je in konvooi zou rijden.
Verder onderzoek leerde me dat Kongo daarentegen nauwelijks met de auto te doen was. Zeer slechte wegen die eigenlijk uit eindeloze, vaak metersdiepe, modderpoelen bestaan, afpersende functionarissen en een lange regentijd van 360 dagen deden me besluiten dat we niet door Kongo zou willen rijden. 

Alternatieven waren ook gecompliceerd: een route via Tchaad of Egype en Soedan werd wegens ongeregeldheden aldaar (ja, toen ook al) afgeraden. Een auto opsturen per boot naar Mombassa in Kenia was wel te doen, maar ook dat luisterde erg nauw qua timing. Naar ervaring van anderen moest je er voor zorgen dat je gelijk met je auto aankwam om te voorkomen dat die in het entrepot na aankomst al door boeven zou worden gestript. De westelijke route via Angola en Namibië was ook een no-go vanwege de burgeroorlogen daar. Ik ben een paar jaar bezig geweest met de papieren voorbereiding, maar kwam uiteindelijk tot de conclusie dat we niet avontuurlijk genoeg waren om zulke grote risico's te nemen. 
Het idee bleef knagen en toen ik in 1996 eenmaal de VUT-leeftijd had lag er een ander plan op tafel: vliegen naar Harare/Zimbabwe en dan met ons tweeën in een 4x4 zelf een 6 weekse toer doen door Zimbabwe, Zambia, Botswana, Namibië en Zuid-Afrika. We waren al eerder in Zimbabwe geweest en verheugden ons er op om ook de nog onbezochte uithoeken van het land te bezoeken, evenals het naburige en minder bekende Zambia. Hoogtepunt zou het reizen en kamperen in de Kalahari woestijn worden én natuurlijk een bezoek aan de Okavango delta. Dat is een gebied in het noorden van de Kalahari, waar de Okavango-rivier Botswana binnenkomt vanuit Angola en dan verzandt in de woestijn. Voor zover ik weet is het de enige rivier die niet in een andere rivier of de zee uitmondt. Daardoor is een Biesbos-achtig gebied ter grootte van Nederland ontstaan, met eilandjes, een seizoensafhankelijke waterstand en een weelderige flora en fauna, waaronder olifanten, leeuwen, krokodillen, giraffen, antilopen en een uitbundige vogelpopulatie. Helaas kun je niet zelf met de auto naar de eilandjes en de tientallen daarop gelegen kampementen rijden. Daarvoor ben je aangewezen op vliegtuigjes die je in Maun kunt charteren.
Bij het in elkaar zetten van de reis kregen we hulp van een klein Nederlands reisbureau, dat enkele 4x4's in Zimbabwe had staan en die wel aan ons wilde verhuren. Een deel van de reis zouden we kamperen in de Kalahari woestijn, waarvoor de spullen ter plaatse gehuurd zouden worden.
Deze voorbereiding was natuurlijk al de halve pret. 
We zouden eigenlijk met ons tweeën gaan, maar gaandeweg lekte het plan uit in onze vriendenkring en uiteindelijk bestond het gezelschap uit 8 personen en 2 auto's. Die konden niet allemaal 5 of 6 weken weg.  We splitsten het reisplan daarom in een deel van 3 weken met de vrienden en daarna zouden nog met z’n tweeën het zuid en oosten van Zimbabwe gaan bereizen en o.a. het nationale Park Gonarazhou bezoeken. Dat vormt tegenwoordig met het Kruger park en een natuurpark in Mozambique één transfrontaal natuurpark. 

In ons gezelschap (4 echtparen) bevonden zich een arts en een tandarts, iemand die graag kookte en vooral 2 ervaren 4x4 rijders met verstand van autotechniek. Handig, zo zou blijken want met beide auto’s kregen we nog de nodige narigheid. 

Het eerste deel van de reis zou ons door het westelijk deel van Zimbabwe, Botswana en Zambia voeren. Voor deze kleine 4000 km hadden we 22 dagen uitgetrokken. We zouden slechts af en toe 2 dagen achtereen een lange afstand afleggen, zodat we Afrika niet alleen vanuit het autoraam voorbij zouden zien trekken. 

Een vlucht naar Harare duurt iets van 10 uur en er is maar 1 of 2 uur tijdsverschil. 

Bij Afrika denk je al gauw aan lemen hutjes, maar Harare is een grote en redelijk moderne stad. 

 

We overnachtten in het comfortabele Bronte Hotel, met lekker eten.

 

De eerste dag besteedden we aan het ophalen van de auto’s en vouchers voor hotels, parken en binnenlandse vluchten. Verder moesten we kampeerspullen ophalen en boodschappen doen, waaronder bizarre dingen zoals waterzuiveringstabletten, antimug- en malaria spullen. De (lege) gasflessen moesten worden gevuld; vanwege de (onveilige) manier waarop dat gebeurde konden we dat alleen van grote afstand gadeslaan. 
Daags daarna gingen we op pad: de eerste etappe van plm 300 km. Volgens het zelf gemaakte route-boek (met o.a. de ‘kwijt-raak’ instructies) reden we via Samora Machel Avenue langs de tabaksveiling op Simon Mazorodze de stad uit, richting Masvingo. In die buurt ligt wat vroeger ‘Zimbabwe Ruins’ heette, maar sinds de revolutie is die naam niet politiek correct meer en is het complex omgedoopt tot ‘Great Zimbabwe Monument’. Daar zouden we een nachtje kamperen, maar om de logistiek niet al te veel onder druk te zetten en niet te veel aan comfort in te leveren zouden we wel in het Great Zimbabwe Hotel gaan eten. 
Nu lijkt 300 km niet zo heel veel, maar toch is dat daar een flinke afstand voor een dag. de wegen zijn wel goed, maar smal met veel bochten en heuvels. Het was niet al te druk maar je moet toch heel goed in het schaarse verkeer opletten. Een Afrikaanse instelling is dat wat je niet ziet, er ook niet is, dus haalt men in op heuvels of snijdt bochten af. Niet te hard rijden dus: 80 km is al ruim aan het maximum. Verder zijn de dagen kort: om 18.00 is het donker en dan wil je al helemaal niet rijden. Bovendien wil je af en toe ergens gaan rondkijken.

Het monument dateert uit de 11e eeuw en was de hoofdstad van het koninkrijk. Er waren meer van dergelijke bouwwerken (uit gestapelde stenen, soms in aardige patronen) die allemaal ‘zimbabwes’ heetten, vandaar de naam van het land. In andere theorieën was het vroeger een knooppunt in het handelsverkeer of huwelijksschool. 

Hoe ingewikkeld is het opzetten van een tent opzetten, als je dat nog nooit hebt gedaan? 
Tijdens het ontbijt moesten we wel opletten dat de bavianen niet het brood uit je hand wegjatten.

Daarna op weg naar de volgende bestemming. Matobo National Park. Weer 300 km via Bulawayo, de 2e stand van het land. 

Onderweg kom je allerlei leuke plekjes om even te pauzeren. 

In het park was er  een cottage besproken bij Maleme Dam. Geen restaurant, geen winkel, dus boodschappen doen en zelf koken in de aparte kookhut met elektrisch fornuis! Maar er waren wel warme douches en er was drinkwater. 
Het park zelf is indrukwekkend Afgezien van wild (neushoorns, olifanten, giraffes) is het landschap markant door de interessante rotsformaties. Cecil Rhodes ligt hier begraven; de parkwachter had de vele hagedissen getraind om uit zijn hand te eten. 
In 1989 waren we hier ook al geweest. Ook toen was Mr Sidawa, de parkwacht, graag bereid om te laten zien dat de hagedissen uit zijn hand aten. Hij ging ergens zitten met wat sadza (maispap) en riep dan: Come, Come on, boys. Vervolgens kwamen overal de mooi gekleurde hagedissen aanrennen.

Hij was in die 8 jaar wel erg verouderd en ook al niet helemaal meer bij de tijd. Later hoorden we dat hij kort na ons bezoek overleden was. 

Na een paar dagen trokken we verder, 100 km via Figtree naar Plumtree, een kleine grensplaats in het zuidwesten. Van daaruit zouden we die dag nog 300 km moeten doen naar Nata, in het oostelijk deel van de Kalahari. Maar zover was het nog lang niet. 
Eerst de grens met Botswana over en dat is andere koek dan in Europa. Je moet het land uit, dwz formulieren invullen en stempels verzamelen. Eerst bij Immigratie, daarna bij Douane en dan te moet dan de auto nog worden uitgevoerd. Gelukkig is de procedure met een ANWB carnet in wezen betrekkelijk eenvoudig, al wordt dat niet aan alle grensposten zo gezien. Als alle papieren compleet zijn, mag je met het stempelformulier eindelijk het land uit. Daarna moet je nog eenzelfde parcours afleggen bij entree in het andere land en meestal moet er dan nog een extra verzekering voor de auto worden afgesloten. Al met al moet je er een uurtje voor uit trekken.

Enfin, eenmaal in Botswana konden we in Francistown (de laatste grotere stad vóór de Kalahari) geld wisselen, voorraden en benzine aanvullen. Francistown is een modern ogende stad maar het wisselen van geld bleek nog niet eens zo eenvoudig. Geen pin-automaten en het omwisselen van US dollars naar Pula vergde veel formulieren en vooral veel tijd. 
Daarna reden we de A3 op voor de 200 km lange rechte weg door de woestijn naar Nata. .
We hadden ons ingesteld op rijden door zand, maar dat bleek mee te vallen: de A-3 bleek een keurige asfaltweg te zijn zonder enig verkeer. Wel stuitten we op een politie post, bestaande uit een kampeertafeltje, een parasol en 2 aardige politiemannen in onberispelijk gestreken korte broeken. Omdat alle auto's bij een post worden aangehouden, kreeg ik direct een bekeuring van 50 Pula (indertijd plm $9), omdat ik de veiligheidsgordels niet aan had. In de andere auto zaten geen gordels, dus daar ontsprongen de inzittenden de dans.

Zo’n 75 km vóór Nata merkten we dat de remmen van één van de auto’s het niet meer deden. De hoofdrem- cylinder bleek nat en zou dus wel kapot zijn. In Afrika kun je overal op wachten maar niet op de Wegenwacht. We reden gewoon door naar Nata, want meer dan één auto per kwartier zagen we toch niet, dus had je de remmen eigenlijk niet nodig.

Nata was niet veel meer dan een kruising van wegen, met benzinepomp, hotel en een drankwinkel: de meest essentiële dingen die een reiziger nodig heeft. 

Bij de Nata Lodge vertelden we van ons technisch probleem. U boft maar, zei de manager, want 3 weken geleden heeft een autoreparateur uit Zuid-Afrika zich hier gevestigd en elke dag komt hij om half 6, dus over 20 minuten, een biertje drinken. 
De hoofdremcylinder bleek inderdaad kapot en niet te repareren. Onderdelen had hij niet, en omdat het een Nederlands model auto was, moesten de onderdelen ook uit Nederland komen. Internet was er toen nog niet, maar wel telefoon en fax. De eigenaar/verhuurder van de auto beloofde dat de nodige onderdelen over 3 dagen in Maun op het vliegveld zouden liggen. Dat was nog wel 300 km weg en aan de andere kant van de Kalahari. Toch kwam dat wel goed uit. We zouden immers over een paar dagen in Maun moeten zijn voor de vlucht naar en verblijf in de Okavango Delta. Daar viel niet mee te schuiven. 
Overigens is de Nata Lodge een heel aangename plaats om te verblijven. Een overvloed aan vogels en ‘s-avonds kwamen de bush-babies tevoorschijn. 
En een leuke tuin om in te zitten. 
De zoutpannen bleken minder interessant. We hadden droge vlaktes met zout-korsten verwacht, maar -in dit seizoen- waren het meertjes met zout water. 
Tijd voor plan B.
We besloten de kapotte auto met een deel van de bagage in Nata achter te laten. We zouden daar later terug komen en met de dan opgehaalde onderdelen de auto laten repareren. Gelukkig was de andere auto aan de ruime kant en met wat persen konden we er met z’n achten in, de bagage en reservewiel op het dak. 
Door het gedoe hadden we een nacht langer moeten blijven en verloren daarmee de tijd om te kamperen in de N!xai zoutpannen. Dat schoot er bij in. 
Zodoende reden we nu direct via Gweta 300 km naar Maun waar we nog ruim tijd hadden om rond te kijken. 

Eerst nog een nachtje slapen in de Island Safari Lodge. ‘s-Avonds zagen we waarom het géén goed idee is in zo’n gebied in het donker auto te rijden als je haast hebt: het asfalt is nog warm en overal liggen er geiten op te slapen. 
Daarna begon een van de hoogtepunten in de reis: de Okavango Delta. Eerst de transfer vanaf Maun Airport met 2 4-persoonsvliegtuigjes naar de Xakanaxa Airstrip op een eilandje midden in de delta. Na een onvergetelijke vlucht van een half uurtje boven bos- en waterpartijen met groepjes olifanten en giraffes landden we op de grasstrip, maar niet nadat eerst de olifanten van het ‘vliegveld’ waren weggejaagd. 
Daar werden we opgehaald en naar kamp Okuti gebracht. 
Okuti is een klein maar comfortabel kamp en heel prettig om te verblijden. Veiligheids instructies: niet zonnen op de aanlegsteigers (krokodillen), niet ‘s-nachts je schoenen buiten laten staan (hyena’s) en niet buiten de compound lopen (leeuwen). 

Toen was het nog te betalen, nu kost het er $730 per persoon per nacht, excursies, drank en eten inclusief, dat wel. 

Het terrein is niet altijd makkelijk begaanbaar; daarom moet je het rijden aan de experts overlaten, en zelfs die komen wel eens vast te zitten. 

           

Olifanten krijgen (terecht) veel sympathie, maar helaas zijn het erg destructieve beesten die hun eigen leefomgeving kapot maken.

Als een kudde olifanten een poosje in een bos gebivakkeerd heeft, blijft er eigenlijk alleen nog maar brandhout over.

En hoewel overal leeuwen en hun sporen te zien zijn moet er af en toe wel even uitgestapt worden. 
Dergelijke trips doe je natuurlijk alleen onder begeleiding van een ranger. 
Na 3 heerlijke dagen in het kamp moesten we weg. We landden we weer op het vliegveld van Maun (zoiets als vliegveld Lelystad) waar de auto-onderdelen op ons zouden liggen wachten. En zowaar, bij de pakjesbalie vertelde men ons dat er iets voor ons gekomen was. Dat zouden we echter pas in handen krijgen als de invoerrechten betaald zouden zijn, waarvoor we naar een ander loket verwezen werden. 
Een behulpzame meneer (je kunt in Botswana terecht met Engels, Twana en soms met Zuid-Afrikaans) haalde de vrachtbrief tevoorschijn en een dik boek met douanetarieven. Toen ik, desgevraagd vertelde dat er onderdelen voor een 4x4 in zaten waren, sloeg hij het boek open bij ‘Speedboten’ en vervolgens ‘Tractoren’. Het woord ‘hoofdremcylinder’ zei hem niet zoveel, want hij bleef maar doorpraten over landbouwwerktuigen, boten en vliegtuigen. Nou ja, het duurde allemaal even want bij elke keer dat er iets onduidelijk was haalde hij er een collega bij. Om gelijke tred te houden riep ik dan iemand uit ons eigen gezelschap zodat we uiteindelijk met 10 man stonden te confereren. Ik begon al te vrezen dat er ook ‘invoerrechten’ onder de tafel betaald zouden moeten worden, hoewel we daar (nergens trouwens) geen signalen voor oppikten. Na 3 kwartier palaveren werden we het er over eens dat het tractoronderdelen waren en dat bracht het invoertarief op 12 dollar. Nu moesten we nog formulieren invullen en betalen, en toen voegde de betreffende ambtenaar ons op vertrouwelijke toon toe, dat hij wel begrepen had dat het auto-onderdelen waren, maar dat die in een veel hoger invoertarief vielen zodat we in dat geval wel 17 dollar zouden hebben moeten betalen. Toch 5 dollar verdiend in 3 kwartier. Voor sommigen in Afrika een kapitaal, maar ja, 3 kwartier? Zoals we in Tanzania al hoorden zeggen: Wazungu na lindo, lakini sisi Waafrika na muda [Europeanen hebben het horloge, maar wij Afrikanen hebben de tijd]. 
Bij de terugrit naar Nata stond oorspronkelijk een nachtje wild kamperen bij de zoutpannen van Makgadikgadi op het programma. Dat ging nu ook niet door omdat we maar met één auto waren en al het kampeermateriaal in Nata hadden moeten achterlaten. Daarom brachten we eerst de kapotte auto en de onderdelen naar de garage, waar we de verzekering kregen dat de auto op tijd klaar zou zijn om op tijd in Kasane (350 km naar het Noorden) te zijn en gingen nog een nachtje logeren in Nata Lodge. De auto was gelukkig op tijd klaar en we konden met 2 auto’s en alle bagage de reis voortzetten. Inmiddels begon een van de drijfriemen van de andere auto wat rare geluidjes te maken. Niks aan de hand, zei de garagist, gaat nog wel 14 dagen goed. Dat was op dag 13. 

Zodoende gingen we opgewekt op pad naar naar Kasane. Na alles wat we hadden meegemaakt niet zo héél interessant. Alweer een fraai geasfalteerde weg. Op sommige stukjes werd het duidelijk waarom je daar niet alleen op de weg, maar ook op de lucht moest letten: om de zoveel kilometer was de weg ook geschikt gemaakt als start/landingsbaan voor kleine vliegtuigjes. 

Kasane ligt bij een vier-landenpunt: Namibië, Zambia, Zimbabwe en Botswana hebben daar een gemeenschappelijke grens. We verbleven hier in rondavels (huisjes) van de Kubu Lodge. 


In de middag een ‘sundowner’ met een boot op de Chobe River. 

 
Een hier jagende visarend liet zich vanaf de boot vis voeren. 
Heel leuk om te zien, maar een goede foto maken lukte (ons) niet! Anderen wel, vandaar deze ‘geleende’ foto. 
Verder waren er massa’s interessante vogels te zien: 
Red Bishops, Pied Kingfisher, Cutthroat Finch en Blue Waxbill (vlnr)

        

We hadden de reis zo gepland dat we niet elke dag hoefden te reizen, dus bleven we ook hier een paar dagen met onder andere een game drive in het Chobe National Park (veel olifanten, mongoose en giraffen).
    
Met de gerepareerde auto ging het toch niet helemaal goed. Een bezoekje aan een garage leerde dat behalve de gefixte hoofdremcylinders ook 2 andere remcylinders niet helemaal goed waren. Remmen moest daarom zoveel mogelijk vermeden worden, was het advies. Of 4 dagen op onderdelen en reparatie wachten. Zoveel rek zat er niet meer in het reisplan zodat we het risico maar namen. Veel verkeer is er toch niet en we reden nooit met grote snelheid. 

Vervolgens reden we in alle vroegte via Kazangula weer Zimbabwe binnen, op weg naar Victoria Falls. Zelfde langdurige uit- en in-reis procedure aan de grens, waar we steeds behendiger en rustiger van werden. Om half 10 waren we in Victoria Falls en hadden tijd voor een kort bezoek. 
Natuurlijk wilden we de watervallen zien. Dat is tegenwoordig een Nationaal Park en dus moet je voor de toegang betalen. Dat betekent een kwitantie per persoon. De toegang kostte 100 Zim$ (0.80 gulden) Er waren echter alleen nog kwitanties voor 5 Zim$, dus moesten er 20 kwitanties per persoon gestempeld worden, maal 8 is 160 vodjes papier voor een bedrag. Maar ze hadden tijd genoeg…... 

Daarna lunchen in het Victoria Falls Hotel, een mooi geconserveerd overblijfsel uit de koloniale tijd. Prachtig ingerichte en onderhouden kamers, lekker eten met vriendelijke bediening en een mooi uitzicht op de Rainbow Bridge (tevens grens met Zambia) bij de watervallen. 

De portier van Vic Falls Hotel, rode jas en hoed volgespeld met medailles.

Later zouden we daar nog terugkomen want we moesten nu verder naar het Hwange National Park, in oppervlakte van ruim een derde van Nederland. We zouden eerst 2 nachten in het Westen Camp Sinamatella doorbrengen en daarna 2 nachten in de Hwange Safari Lodge, 120 km verderop. 

Sinamatella ligt hoog met een prachtig uitzicht over de lager gelegen vlakte.  Bij het aanrijden, nog buiten het eigenlijke park, zagen we een leeuw in de berm op ons liggen wachten.

Er zijn eenvoudige cabins en er bleek zelfs een simpel restaurant te zijn. We kwamen ruim op tijd in de middag aan om nog een game drive te maken. Er valt altijd wel wat te zien: zebra, neushoorn, olifanten, leeuwen en natuurlijk de dassies, die meestal liggen te zonnen.

   

Ook zie je overal wrattenzwijntjes vaak met hun staart als een antenne onhoog. Aandoenlijk is ook de manier waarop ze door de knieën gaan om wat van de grond op te pakken

                

Tot ons genoegen was de ranger beschikbaar om de volgende ochtend vóór zonsopgang een wandelsafari in de bush met ons te doen. Zoiets is geweldig spannend want je weet nooit wat er achter de volgende boom ligt te wachten. Héél veel wild zagen we niet, maar wel een roedel wilde honden, en die krijg je niet vaak te zien. Met hun grote oren horen ze je meestal van heel ver al aankomen. 

Later die week reden we door het park naar Main Camp en logeerden in de Hwange Safari Lodge. Dat was een meer luxueuze bedoening, lekker om even bij te komen en niet zelf te hoeven koken. 
Op het menu, en stond o.a. Kudu en Krokodil en daar was smaak noch kraak aan. 
  In Victoria Falls staat de 'dikste' boom van Zimbabwe, zegt men. Zou dat nou ?

Er zijn 15 mensen nodig om hem te omspannen. 

Daar zouden we daar de grens naar Zambia overgaan, waar we het gebruikelijke stempelparcours moesten afleggen en bovendien inreis-visa en verzekeringen kopen. Terwijl de mannen daarmee bezig waren deed zich buiten een vrolijk incident voor. Erna en Yvonne zaten in de auto te wachten en te lezen toen er plotseling een baviaan achter het stuur bleek te zitten. Die dook vervolgens achter in de auto, ratste daar een brood mee en vluchtte het dak op om alles in z’n eentje op te eten. 

Hoewel we alle stempels bij elkaar gesprokkeld hadden, bleken we toch Zambia niet in te kunnen. De bewaker aan het hek vroeg naar het Ci2 formulier voor de auto. Dat hadden we (natuurlijk) niet maar er kwam iemand van het kantoor aan de grenswacht uitleggen dat we dat wegens de nederlandse kentekens ook niet nodig hadden. Een goede oefening, zo zou blijken, want 10 km verderop was een roadblock met politie waar weer naar dat formulier werd gevraagd. Na een kwartier palaveren mochten pas verder. 

In Kalomo kampeerden we op de game farm van de familie Middleton (familie van?). Daar stonden wat kleine huisjes met alleen een dak, zij-muren en geen voorgevel. Wel een muskietennet en dat was hard nodig ook want het stikte er van de muggen. Iedereen werd flink gestoken, zelfs Ko die normaliter nooit gestoken worden. Dat zou hem na terugkomst malaria opleveren. Een leuk plekje, aan een idyllisch meertje en een goed uitgeruste kookplek.

    

Daags daarna hadden we een lang traject door Zambia voor de boeg, naar Kariba, weer in Zimbabwe.
 

Er is altijd wel wat te zien, ook deze steeds zeldzamer wordende groepjes hutten 

De instructies waren om aan de grens ons vriendelijkste gezicht op te zetten, omdat de grenswachten nogal stuurs zouden zijn. Daarvan bleek niks, zodat we ons zonder veel oponthoud op tijd konden melden in de haven van Kariba. Lake Kariba is overigens een kunstmatig meer, onstaan in de jaren ‘60 bij Kariba door de bouw van een dam in de Zambesi. Voor het stijgende water moest veel wildlife verplaatst worden, bekend als de ‘Operatie Noach’. 

     

Per speedboot werden we in 3 kwartier naar een houseboat aan de overkant van Lake Kariba gebracht. Na zoveel jaar kon je nog steeds zien dat de restanten van het bos er nog stonden. Meestal laten aalscholvers zich, vleugels wijd, opdrogen.

Op de foto ziet de ‘houseboat’ er een beetje onderkomen uit, maar het bleek heel comfortabel te zijn. We waren met ons 8 de enige gasten (meer ruimte was er ook niet) en verder was er 5 man personeel voor ons. Aan de achterkant was een metalen kooi, waarin we konden zwemmen (nou ja: poedelen) en toch beschermd zijn tegen de krokodillen. Overdag gingen we met een ranger per ponton (barbecue aan boord) of te voet op safari: krokodillen, nijlpaarden, olifanten en allerlei vogels. 
 
Toen dit feest na 3 dagen was afgelopen, begon de laatste etappe: onze 6 vrienden zouden per vliegtuig naar Harare gaan voor de terugreis en wij 2-en per auto naar Harare voor een voortgezette reis naar het Zuidoosten van Zimbabwe. Eén auto zou in Kariba achterblijven, dat kwam inmiddels goed uit want de remmen bleken toch niet helemaal in orde meer te zijn. Helaas werd er door de vliegers gestaakt dus in plaats van 50 minuten in een vliegtuig moesten we nog 5 uur rijden. En, ondanks de toestand van de remmen nog flink hard ook, wilden we nog op tijd zijn voor de vlucht naar Nederland. 

Na het vertrek van onze medereizigers, konden we bij vriendin Els in Harare een paar dagen uitblazen. Daarna gingen we met Els en haar vriendin Tonny nog een dag of 10 op reis naar het Nationale Park Gonarezhou (Plaats van vele Olifanten’). Dat ligt op de grens met Mozambique en vormt met het gelijknamige park in Mozambique één groot Transfrontier Park, niet ver van het Krüger park in Zuid-Afrika, trouwens. 

Een uitgestrekt gebied waarin je de hele dag kon rondrijden zonder iemand te zien. Geschikt om te kamperen, maar geen hotels en restaurants. Het gebied was nog maar kort te voren veilig verklaard; heel lang hebben zich Zimbabwaanse en later Mozambikaanse guerrilla strijders zich hier opgehouden. 
Dat verklaart waarschijnlijk ook waarom het park zijn naam geen eer aan deed, want we hebben in 4 dagen er maar weinig olifanten gezien.

 
De campsite was eenvoudig maar prima ingericht. Schoon, geen zwerfvuil, ruime plaatsen (we waren trouwens de enigen. Picnic tafels, géén electriciteit en bingo, maar wel douches met warm water. Dat maakten ze met African boilers: een olievat op een betonnen voetstuk en een vuurtje eronder. Simpel en effectief. 

En de grootste verrassing was misschien wel dat ‘s-avonds, na het koken en eten, het parkpersoneel de afwas kwam doen. 

Aan veiligheid wordt veel aandacht besteed. Als je van de campsite verder het park in gaat, moet je melden naar welke sector je ongeveer gaat en hoe lang je denkt weg te blijven. En vanwege de hitte wordt je altijd op het hart gedrukt voldoende drinkwater mee te nemen. 
Je houdt je trouwens vanzelf aan de instructies want praatpalen en telefoons zijn er niet, hoewel ze je komen zoeken als je je niet binnen redelijke tijd terugmeldt. 
Het was er volstrekt veilig, aldus de bewaking van Chipinda Pools, zolang je ‘s nachts maar in je tent bleef. Wel hoorden we dan allerlei spannende geluiden: hyena’s en leeuwen in de verte, en dichterbij het oe-oe-oe van de nijlpaarden. 
Overdag genoten we van de stilte en de markante rode rotspartijen: Chilolo Cliffs 
Hoewel het heet ook was, er was altijd wel een poel of rivier met bomen te vinden waar het goed uit te houden was, en waar je ook veilig de auto uit kon; wel in de buurt blijven
 

Helaas zat het er hier na 4 dagen ook op en togen we naar het Oosten van Zimbabwe. Zo droog als het was in Gonarezhou, verder naar het Noord Oosten, ter hoogte van Chimanimani werd alles groen. Veel watervallen en weelderige plantengroei. En, zo als overal in het land, veel tabaksplantages. 
De Bridal Vale waterval is beroemd in binnen- en buitenland en trekt relatief veel bezoekers. 


We hadden voor de verdere 3 dagen niks geboekt zodat we ook maar moesten zien dat we ergens aan Bed, Bad en Brood moesten komen. En dat is altijd goed voor verrassingen. Aangekomen bij B&B The Paddocks in Bvumba bleek daar een goede vriend van Els te wonen, dus werd een plezierige avond. En een echt bed ipv een matje was ook wel heel lekker. 

Bij het ontbijt zagen we dat iemand van de B&B onze auto stond te wassen: ‘Service van de zaak’

   

De ervaringen van deze reis en een eerdere (1989) brachten ons op het idee om tzt naar Zimbabwe te emigreren. Wie wil nou niet zo’n tuin met zulk uitzicht hebben? De politieke toestand liet het weldra niet meer toe; Mugabe was bezig het land kapot te maken: het werd Frankrijk.